Het is nog best lastig, die challenge die ik mezelf heb gesteld. Elke dag een stukje schrijven, je zou denken dat dat niet zo moeilijk moet zijn, maar ik zit toch best te puzzelen aan het eind van de dag. De lat ligt niet hoog, een stukkie, dat is alles. Maar mijn ambitie ligt hoger.
Wat me stoort zijn de typefouten die ik maak, maar vooruit, dat zijn maar typefouten. Erger is de haast die eruit spreekt. Ik zou me meer moeten concentreren, langer nadenken. En vooral meer de grenzen opzoeken. Schrijven over dingen die ik moeilijk vind, waar ik over twijfel, dingen waar ik geen antwoorden op heb. Onderwerpen waar ik domme dingen over kan zeggen, of dingen waarvan ik bang ben dat mensen ze niet interessant vinden.
Politiek, bijvoorbeeld. Ik geloof wanhopig dat we dringend een andere kant op moeten met dit land, met deze samenleving, ik zou daar graag meer over willen schrijven, want het is een onderwerp dat me zeer aan het hart gaat. Maar waar kan ik beginnen, wat kan ik schrijven, en hoe voorkom ik dat het een verhaal vol clichés word?
Tijd voor een nieuwe challenge. Schrijf niet alleen een stukje, zoek ook de grenzen op.
Zondag komen er vrienden lunchen, en ik loop al een paar dagen te denken over wat ik ze ga voorzetten. Ik vind het leuk om te koken, om lekkere recepten uit te proberen en goede combinaties te bedenken. Ik denk dat ik eruit ben.
Voor een lunch is het natuurlijk zaak dat het menu niet te zwaar is. En omdat het warm wordt, zondag, is het ook zaak om te zorgen voor een frisse touch. Maar het is een feestje, dus we gaan wel een paar leuke dingen doen. Een soepje, een hartig hoofdgerecht, een salade en een toetje.
De salade was het eerste gerecht waar ik zeker van was, dat wordt er één uit de verzamelde werken van Yotam Ottolenghi, eentje met rode bieten, venkel en granaatappelmolasse. Er zit een zoetje in, maar ook een bittertje, heel geschikt voor het warme weer.
Bij een salade kan je een quiche doen, maar ik heb ook een heel lekker recept voor een flammekuchen — in de Elzas heet het een tarte flambee — met geraspte courgette, feta en jalapeños. Albert Heijn heeft kant-en-klaar flammekuchendeeg, dus erg moeilijk is het niet. Hij is superlekker, heeft meer een zoute touch en is niet te machtig. Helemaal goed.
Dan het soepje. Ik dacht eerst aan een courgettesoepje, maar met de courgette op de flammekuchen is dat van tafel, dus wordt het een recept voor een paprikasoepje van Jaimy Oliver. Erbij geef ik brood met een beetje Franse kaas — een schapenkaasje en iets brie-achtigs.
Tot slot krijgen ze een stukje pruimentaart. De pruimen zijn rijp, ze vallen je hier om de oren, en ik heb een heerlijk recept met pruimen en frangipanedeeg. Kopje koffie erbij, helemaal klaar. Erbij een glaasje witte wijn. Vandaag de boodschappen gedaan, en het is zelfs gelukt om granaatappelmelasse en gedroogde zure kersen te vinden
Mijn moeder bewaarde best veel. In elk geval veel kaarten en brieven die wij haar stuurden. Eén kaartje kwam uit 1995, toen ik bij vrienden in Straatsburg logeerde. Ik was bezig met promotieonderzoek in Saarbrücken, en ik was onderdeel van een hele groep van buitenlandse studenten — het Vreemdelingenlegioen. De vrouw van één van hen werkte in Straatsburg, en op deze bewuste 30 oktober logeerden we bij haar.
Ik herinner me niet heel veel van het bezoek, maar blijkbaar was het leuk genoeg om een kaartje naar mijn ouders te sturen.
‘Hier kom ik nog wel eens terug’, schreef ik. Hoe waar dat zou blijken, kon ik toen nog niet weten. Een kleine twintig jaar later kwam ik inderdaad terug als Europarlementariër, en ik zou er vijf jaar lang elke maand komen. Mijn bezoek aan de stad zou meestal niet veel meer beslaan dan de tramlijn tussen mijn hotel en het Europees Parlement, en van lanterfanten kwam al helemaal weinig terecht. Maar toch. Dit kaartje.
Naar Kneecap geweest, vanavond, volgens de VPRO een ‘onweerstaanbare cocktail van geweld, drugs en provocerende humor’, en dat klopt wel. Het is het verhaal van een Ierse hiphopband met wortels in het zwarte Ierse verleden. The Troubles, met alles wat daarbij hoort. Een fascinerende film.
De film is gedrenkt in alle mogelijke drugs, van coke en ketamine tot weed en lsd, wat niet per se de grootste sympathie oproept, maar vlak onder die laag van criminaliteit en decadentie zit toch ook de nog steeds voortdurende strijd tegen het Britse establishment. Het politiegeweld, de weigering om Gaelic te mogen spreken, en ook de verbeten en verbitterde rebellie van de oude strijders.
Het beginnende bandje krijgt bijvoorbeeld de toezegging dat hun laatste nummer ‘klapper van de week’ wordt, maar dat gaat niet door vanwege de vele verwijzingen naar drugs. Niet geheel onbegrijpelijk zou je zeggen, maar de achterdocht tegen het establishment wat RTÉ onderdeel van uitmaakt, voedt een veenbrand van verzet tegen deze daad van censuur — en met succes.
De band zou zijn methodes afgekeken kunnen hebben van de helaas overleden Derk Sauer in zijn Nieuwe-Revutijd. Onder het motto ‘socialisme, seks en sensatie’ bracht dat blad zijn politieke ideeën onder de aandacht. A spoonful of sugar makes the medicine go down, en in saaie theoretische betogen heeft niemand zin. Was het maar waar. Dat betekent overigens niet dat je met een spoonful of sugar elk medicijn naar binnen kunt werken, de mensen zijn niet gek. Maar een oprecht gedragen overtuiging kan alleen gaan vliegen als alles klopt: de inhoud, de brenger en de toon. Bij Kneecap zit dat wel snor.
Het is vakantie en dus zet ik geen wekker. Dat werkt — een beetje. Ik heb toch wel allerlei plannen, dus echt uitslapen doe ik niet. Maar als het een beetje een koude nacht is, dan is mijn bed een heel toffe plek.
Ik heb een bed waar je als een zeester in kunt liggen, zoals mijn nichtje dat zo mooi zegt. Een matras van 1.60m bij 2.10m. Ik heb een molton die precies strak om het matras heen zit, en ik heb een heerlijk glad hoeslaken dat je er zonder één plooi omheen kunt doen. En dan heb ik een donzen dekbed, dat ook geweldig bijdraagt aan mijn toffe bed.
Maar ja. Een diervriendelijk donzen dekbed bestaat niet. Ik heb daar niet over nagedacht toen ik dit dekbed kocht, nu alweer zo’n 10 jaar geleden, maar er is geen manier waarop je een gans of een eend van zijn donsveren af kunt helpen zonder hem flink pijn te doen. Het gaat er bepaald niet zachtzinnig aan toe. Daar heb ik aan bijgedragen.
De vraag is nu alleen: welk alternatief is er? Synthetisch beddengoed vind ik verschrikkelijk, en alternatieven heb ik nog nooit meegemaakt. En in het kader van de duurzaamheid moet ik misschien mijn huidige dekbed maar op gebruiken. Sorry, ganzen. Ik zal het niet meer doen.
Het zomerreces duurt zes weken, dus dan heb je alle tijd om papieren uit te zoeken. Althans, dat dacht ik. Maar inmiddels zijn we al toe aan week 3, en van papieren uitzoeken was nog niets terecht gekomen. Wel van weekendjes weg, bezoek aan vrienden, het lezen van het concept verkiezingsprogramma van de SP, het bakken van een dadelwalnotenbrood, … Dus het werd tijd om spijkers met koppen te slaan.
Vanmorgen heb ik dus alle dozen tevoorschijn gehaald en midden in mijn kamer gezet. Een fait accompli dat opgelost moet worden. De eerste dozen en tassen heb ik uitgezocht. Oude agenda’s, verjaardagskalenders, schoolschriften, foto’s, de toespraak die mijn vader hield op zijn bruiloft, mijn schooldiploma’s, het MULO-examen dat mijn moeder deed, opstelschriften, oude fotocamera’s met de filmpjes er nog in, sinterklaasgedichten.
Zo veel als ik kan gooi ik dingen weg. Een deel is oud papier, of kan simpelweg de kliko in, dat is gemakkelijk, maar er is ook het nodige dat naar de kringloop moet. En dan zijn er de foto’s en overlijdensberichten die ik wil inscannen en koppelen aan mijn stamboom. Ik moet de blik op de bal houden: er moet zo veel mogelijk weg, wat er over blijft moet nog verwerkt worden, maar niet nu.
Eerder verwerkte ik al een andere lading foto’s, brieven en aantekeningen. Dat was kort na het overlijden van mijn moeder, en het hielp me om mijn jonge moeder weer bij me terug te brengen. Gek genoeg voelt het nu meer alsof ze onherroepelijk bij ’the great majority’ is gaan horen. Er is een heel grote groep met voorouders, daar hoort ze bij.
Het gekke is, ik mis mijn moeder niet, niet echt. Daarvoor was ze al te lang niet meer onderdeel van mijn dagelijks leven. Maar ik verlang er steeds meer naar om haar nog eens te zien, en dingen met haar te bespreken. Dát mis ik.
Eén voordeel van klimaatverandering is wel dat ik een veel genuanceerder kijk heb gekregen op hitte. Ik haat hitte, vooral de dagen dat het boven de 30°C is. Die zit ik gelaten uit met de gordijnen dicht, de ventilator aan en mijn voeten in een teil water, omdat er nu eenmaal niks aan te doen is. Maar elke dag dat het onder de 30°C is, vier ik als een feestje.
Ik zag erg uit naar de zomer. Nachtmerries van zweterige dagen waarop ik niks kon doen, plakkerige nachten waarin je nauwelijks afkoelt, weken van passiviteit. En het wordt alleen maar erger.
Deze zomer valt dan ook erg mee. We hebben een paar tropische dagen gehad, maar de ellende bleef beperkt. Het voorjaar daarentegen was geweldig. Het was zonnig en fris, ik heb lopen genieten tot en met. Van eerdere jaren herinner ik me niet dat ik me zo bewust was van het contrast met de plakkerige hitte die we de laatste jaren steeds meer krijgen. Maar ook eerdere zomers kunnen niet zó vreselijk geweest zijn. Er zijn vermoedelijk ook niet zo heel veel zomers geweest die alleen maar uit tropische dagen bestonden.
Of het slim is om het allemaal zo te relativeren, is natuurlijk even de vraag. Die kikkertjes in de traag verwamde pan heet water lieten zich ook in de luren leggen. Ik zal mijn spandoeken tegen de klimaatverandering nog maar niet opbergen.
Eén van mijn eerste herinneringen dateert van zo’n 50 jaar geleden. We woonden nog in het huis van mijn kindertijd, een nieuwbouwwoning in een nieuwbouwwijk, en in mijn herinnering was het een warme zomer. De parasol stond uit, en we speelden met wat vermoedelijk de plantenspuit was, of de tuinslang. Iets, in elk geval wat zeer begeerlijk was, en waar we om beurten mee mochten spelen. En mijn beurt was voorbij, één van mijn zussen had het begeerde voorwerp nu. “Jij mag straks weer”, zei mijn moeder. “Mamma, wanneer is ‘straks’?” “‘Straks’ is over een kwartier”, zei mijn moeder. “En wat is dan ‘zo meteen’?” vroeg ik. “‘Zo meteen’ is over vijf minuten”, zei mijn moeder, en ze zette het ouderwetse witte kookwekkertje. Daarmee had tijd structuur gekregen, iets tastbaars.
Het was de tijd waarin een jaar iets onmeetbaar langs was. Een schooljaar duurde eindeloos, zelfs een schooldag was niet te overzien. Al had dat misschien ook te maken met de meester van de vierde klas, met wie ik bepaald niet overweg kon. Hij ook niet met mij, dat moet ook gezegd.
Ik weet niet precies wanneer daar precies verandering in kwam. Mijn schooltijd duurde tot mijn 19e, ik deed eerst HAVO en toen nog VWO, daar zal ongetwijfeld al een zekere sleur in geslopen zijn. De zes jaar die ik nog over mijn studie mocht doen, waarin ik stage liep in Engeland, een studievereniging opzette en een studentenblad, dat waren nog steeds afgemeten jaren. Daarna kwam de sprong in het diepe, de tijd waarin ik niet meer student was, maar volwassene, dat alleen al is een minder tijdgebonden woord.
En nu kijk ik terug op meer dan 50 jaar. Met schrik zie ik dat 2025 alweer zeven maanden oud is. Ik houd dit jaar voor het eerst een dagelijks logboek bij, dat geeft wel wat grip op mijn tijdsgevoel. Maar de patronen die ik zie zijn anders. Het perspectief is niet meer het perspectief van een mier, maar van een buizerd, en dat maakt heus verschil.
Ik speel ook een beetje vals. Ik kijk niet alleen naar mijn eigen leven, maar door in de stamboom van mijn ouders en grootouders te duiken, trek ik het perspectief nog veel beter. Het gaat niet om een dag of een jaar, het gaat om mensenlevens, om generaties. Ik zoek in oude krantenarchieven, en vind het overlijdensbericht van mijn betovergrootmoeder — een van mijn acht betovergrootmoeders. Er zijn in haar leven heel veel ‘straksen’ en ‘zo meteens’ geweest, maar ze is overleden. Statistisch gezien mag ik nog 25 jaar door, maar ook mijn leven is eindig. Het is misschien ook niet zo erg. Ik ben deel van een netwerk, ik ben niet onmisbaar en zeker niet uniek.
Een maand lang bloggen. Dat moet toch lukken? Ik heb het vaker gedaan, en eigenlijk vind ik het best leuk. De lat ligt laag: elk blogje is er één, en één is genoeg. Het moet alleen wel echt gebeuren. En hopelijk zet ik daarmee ook het creatieve proces weer in gang. Je hebt zo’n blog niet voor niets, per slot van rekening.
Paus Franciscus is overleden, en ik ben er verdrietig over. Dat is raar, want ik ken de man niet, en ik heb me al jaren geleden uitgeschreven als katholiek. Dat heeft te maken met mijn onvermogen om te geloven in een almachtige god die het universum bestuurt. Jan Marijnissen zei dat ooit mooi: de rede verzet zich daartegen. Maar het heeft ook te maken met het feit dat de katholieke kerk heel lang geen positieve kracht was. Franciscus heeft daar een klein beetje verschil in gemaakt.
In de wereld waarin wij leven is een klein beetje verschil al heel wat. Deze paus deed zijn best om er voor mensen te zijn, niet voor het instituut kerk. Ik herinner maar aan het feit dat hij, toen hij daartoe nog in staat was, voetwassingen deed, bijvoorbeeld bij Marokkaanse gevangenen. Hij volgde daarin het voorbeeld van Jezus, en je kunt geen betere handeling kiezen om te laten zien dat de kerk niet gaat om het dienen van het instituut, maar om het dienen van elkaar. Daar begint het allemaal.
Ik ben vast niet de enige die nadenkt over wat ik kan doen om de wereld een beetje beter te maken. We hebben grote problemen, en degenen die wij kiezen om ons uit die problemen te halen, weet niets beters te verzinnen dan ruziemaken, anderen de schuld geven en nog grotere problemen verzinnen. Wat kunnen we daaraan doen? Ik ga zelf al gillen als ik het bedenk, maar wat Franciscus deed was volgens mij beginnen bij liefde. Betrokkenheid, zorg voor elkaar, warmte. Dat is niet het antwoord op al onze problemen, maar dat is wel waar we moeten beginnen. Daar zit een hoop nederigheid in, het besef dat het niet om jou gaat, maar om ons allemaal.
Ik weet het niet, maar dat is een vraag die ik graag een poosje met me mee wil dragen: hoe kunnen we de wereld een beetje beter maken?